Ik ben net weer thuis. Het is kwart
voor twee in de morgen. Vermoeidheid brandt achter mijn slapen, is dat
waarom ze slapen heten, en maakt daar donkere vlekken. Sandrien is
net naar bed gegaan. Het was fijn om thuis te komen, maar nu moet ik
schrijven, want, hoewel het weekend zo terugkijkend is samengesmolten
tot een moment, alsof alles, de heenreis, twee nachten in een vreemd
huis met mijn vogels, de terugreis, alsof alles tegelijk heeft
plaatsgevonden, alsof ik mijn voeten probeerde uit te strekken onder
de banken van de bus, terwijl de vogels over mijn armen trippelden,
terwijl voor mijn ogen een ei brak en een kuiken geboren werd,
terwijl het Feyenoordlegioen in mijn oren toeterde, hoewel alles, het
hele weekend, nu tot een enkel moment is samengebald, als wanneer je
na een middag kleien alle mislukte pogingen weer samendrukt tot een
bal, toch is het een moment van betekenis, al is het me onduidelijk
wat die betekenis precies is, en voel ik de behoefte om het weer uit
elkaar te trekken en in nieuwe vormen te kneden.
“Welcome in my humble buss. I just
had two cups of coffee, so I'll be annoying the hell out of you
during this whole trip.” De buschauffeur is een klein, joviaal
mannetje met een eveneens klein en joviaal brilletje op zijn neus,
dat gedurende de hele ritten grappen maakt, grappen die leraren op de
middelbare school maken en die niet werkelijk grappig zijn, die boven
alles de sleur van hun bestaan blootleggen, elk jaar hetzelfde
curriculum met dezelfde grappen, of nog erger, elke dag, elke
busreis, maar grappen die je toch waardeert wanneer ze met oprecht
plezier en geoptimaliseerde timing, met beroepstrots, worden
gebracht.
Het stortregent en ik ren langs de
golvende baksteenmuren van De Dageraad, een prachtig gebouw in de
stijl van de Amsterdamse school, bakstenen die ondanks hun toch
imponerende massiviteit lijken te ademen, en schuil onder een van de
ronde erkers. Als ik bereid ben om verder te gaan door de regen,
besef ik dat al voor de deur sta van het huis waar ik nu even woon.
Ik hoor de vogels fluiten. Het in heldere kleuren geschilderde
trappenhuis, maakt me opnieuw vrolijk, terwijl ik probeer me niet te
vergissen in de deur.
In de bus lees ik een boek in een keer
uit. Het boek is Het vogelhuis door Eva Meijer. Het gaat over
Len Howard, een vrouw die na een succesvolle carrière als muzikant,
dit leven achter zich laat en bij vogels gaat wonen om hun gedrag te
onderzoeken. Ze bouwt een relatie op met de vogels, vooral met de
koolmezen. Terwijl ik het lees, terwijl ik mijn voeten zo ver
mogelijk probeer uit te strekken onder de stoel voor me, vraag ik me
af of mijn vogels me nog zullen herkennen.
“Please check the seat number on your
ticket to check if you're on the right seat.” De buschauffeur wacht
geduldig tot vragende geluiden en een zwetende paniek de bus vullen. “I
told you I'd be annoying the hell out of you. There are no seat
numbers.”
In het vogelhuis weet Len Howard het
vertrouwen van wilde koolmezen te winnen, zo ver dat ze uiteindelijk
een vogeltje leert tellen, of laat zien dat ze kan tellen, door haar
te belonen wanneer ze een bepaald aantal keer met haar snavel tegen
de tafel tikt.
Ik besluit het experiment te herhalen
met Eend. De intelligentie van agapornissen is soms haast voelbaar in
de lucht, zoals je het kunt voelen wanneer een
onweersbui op komst is. Ik hoef dan ook maar twee keer op de tafel te
tikken nadat ik een zonnebloempit heb laten zien, voordat Eend met
zijn snavel tegen de tafel tikt. Als ik twee keer achter elkaar tik,
tikt hij twee keer achter elkaar. Drie keer lukt ook, al tikt hij
zacht en aarzelend. Dan heeft hij er genoeg van en elke volgende keer
dat ik het pitje laat zien, duikt hij er met volle snelheid op, voor
ik heb kunnen tikken. Hij verveelde zich alweer met het spelletje. Ik
ken geen dieren die zich zo snel vervelen als agapornissen en misschien is dat wel het meest overtuigende bewijs voor hun intelligentie: verveling.
We wachten op Ali B, niet de Ali B, een
andere Ali B. Een man met wie ik meerijd terug naar Parijs. Met mij staan
twee Fransen op hem te wachten. We staren alle drie naar een kroeg
aan de andere kant van het plein, waar Feyenoordsupporters staan te
dansen en te zingen. Ze zingen uit volle borst: “Alle joden aan het
gas.” Twee meisjes brengen hun vriendjes naar de kroeg. De twee
stelletjes beginnen naast elkaar uitgebreid te tongen en dan nemen de
jongens afscheid van de meisjes. Ze pakken een biertje en gaan op in
de rood-wit-zwarte golvende massa. “Mijn vader zat bij de
commando’s, mijn moeder zat bij de SS. Samen verbrandden zij joden,
want joden die branden het best.” Dit scanderen gaat een half uur
door. Steeds luider wordt dit refrein gezongen en mensen die uit het
station het plein oplopen, beginnen spontaan mee te zingen. De
Fransen lijken het gelukkig niet te begrijpen en kijken geamuseerd
toe. Ik ben blij dat ik het niet hoef uit te leggen, me niet hoef te
verantwoorden voor het feit dat dit mijn cultuur is, wat dat ook maar
betekent. Ik geloof best dat de voetbalsupporters er niets kwaads mee
bedoelen. Het is een gezellig feestje en feesten kun je het best zonder
historisch besef. Toch voel ik me verlost als Ali aan komt rijden. Ik
herken hem meteen als de chauffeur tijdens een eerdere rit. Hij had
toen vooral oog voor Sandrien en hij herkent me dan ook niet. Ik laat
het maar zo, omdat ik hem niet in verlegenheid wil brengen, of omdat
ik er niet op rekende een bekende te zien en zelf moeite heb met de
nieuwe situatie. Tegelijk komt de gedachte bij me op dat Ali mij ook
heeft herkend, maar dit om de een of andere reden niet wil laten
merken. Deze gedachte verwerp ik meteen, want Ali is, in
tegenstelling tot mijzelf spontaan en uiterst sociaal.
Ik kniel voor de kooi van de twee
oudste vogeltjes, Duif en Eend, en zie een merkwaardig schouwspel.
Agapornissen voeden elkaar normaal gesproken door in de snavel van
hun partner hun eten op te geven, een schouwspel dat op zich al iets
merkwaardigs heeft. Nu kotst Eend op de poot van Duif, in plaats van
in zijn snavel. Ik lach om Eend, die altijd iets clownesk heeft in
zijn goedige gedrag, maar dan zie ik plotseling in het nestkastje aan
de wand van de kooi een rozig wurmpje, amper groter en opmerkelijker
gelijkvormig aan het pootje van Duif. Er zit een beetje dons op het ronde lijfje. Het is een kuikentje. Zijn
paarse ogen zitten nog dicht en hij kruipt hulpeloos heen en weer
over de schaal van het ei waar hij uit is gekomen. Dan vliegt Duif in
het nestkastje en ze schuift het kuiken met veel tederheid onder haar
veren.
"So, we've arrived in Antwerpen. If you want to stretch your legs, please check out the station hall. It's beautiful, seriously." Er klinkt oprechte ontroering in de stem van de buschauffeur.
Als wetenschapper is Len Howard haar
tijd ver vooruit, met de achteraf vrij logische gedachte dat je
dieren, wanneer je hun gedrag wilt bestuderen, ze het beste kunt
bestuderen in hun natuurlijke omgeving en dat je dat gedrag, om het
te kunnen beschrijven, moet interpreteren, in plaats van dieren als
“black boxes” te beschouwen. Ze beschrijft ook hoe er binnen een vogelsoort enorme verschillen zitten in karakter, of
persoonlijkheid. De ene koolmees is brutaal, de ander is angstig, de
volgende is nieuwsgierig.
Ik zit naast Ali B in de grijze Toyota
Avensis, kunststofpanelen met houtmotief in het dashboard, hij kijkt
slechts af en toe naar de weg, terwijl hij cd-hoesjes uit alle holtes
aan weerszijden van zijn stoel tevoorschijn haalt en opent, om te
kijken welke cd in het hoesje zit, tot hij uiteindelijk Coolio,
Gangsta's Paradise opzet. Ik staar naar bomen, die aan beide kanten
van de weg door de duisternis zijn samen gaan vloeien tot gigantische
volumes, als zwarte onweerswolken die op de aarde zijn neergedaald en
waarvan een haast apocalyptische dreiging uitgaat. Misschien dat deze
dreiging me blijft fascineren, waardoor ik niet in slaap dommel, ook
al heb ik de vorige nacht nauwelijks geslapen, terwijl mijn ogen
schommelen over de eindeloze golf waar de zwarte massa de paarsgrijze
lucht raakt. Ik hou van deze kleur, dat vale mengsel van rood licht
van de grote steden en het blauw van de nacht, een kleur die haast
onmogelijk te schilderen is, juist omdat het zo weinig kleur bevat
dat het zo bijzonder precies komt.
“So, we'll have to change busses,
because someone smashed one of the windows, because he was angry
about the fact that my, I mean his wife is cheating on him with that
loser... I'm just speculating.”
In een huis aan de Pieter Lodewijk
Takstraat in Amsterdam wonen mijn vier vogeltjes, agapornissen. Ze
wonen bij een veel te aardige mevrouw. Ze leek wat gestrest toen ik
voor haar deur stond, haar tas lag nog open, ze legde er af en toe
iets in. Ze liet me zien wat er allemaal in de koelkast ligt en zei
dat ik alles moest opeten. En van die ontbijtkoek ga je goed poepen.
Nadat ze was verdwenen in een grote witte bestelbus richting de
Veluwe, vond ik mij alleen in het huis, op vier vogels en een kat
genaamd Twix na.
De vier vogels verschillen veel van
elkaar. Duif is het meest sociaal, maar tegelijk kan ze het
agressiefst zijn. Eend is een goedzak en hij luistert het best. Ik
kan hem honderd keer roepen en elke keer komt hij meteen. Hij gaat
alleen niet zoals Duif bij je zitten omdat hij dat prettig vindt. Hij
doet het alleen voor de beloning. Broek is ook gehoorzaam, maar hij
is brutaler dan Eend, doet waar hij zin in heeft. Trui, de jongste en
laatste, is nog bang voor mensen en bang in het algemeen.
Len Howard verlaat haar leven, haar
relatie, haar familie, voor een leven met vogels. Tegelijk is dit ook
een zoektocht naar zelfstandigheid. Het boek beschrijft op een zeer
realistische manier de strijd die ze moet leveren en de offers die ze
moet brengen voor haar zelfstandigheid, in een tijd waarin vrouwen
nog niet zelfstandig hoorden te zijn. Het is een bijzonder tragisch
verhaal en tegelijk voel ik des te meer bewondering voor haar keuze, juist doordat de keuze repercussies had.
Ik kan niet slapen, vanwege de gedachte
dat mijn leven een grote mislukking is. Waarom dit voor slapeloosheid
zorgt, is omdat ik naast deze plotseling aanval van twijfel, tegelijk
vind dat ik eens iets van dat leven moet maken en wel voordat ik ga
slapen. Om de een of andere reden heb ik dit vaker als ik alleen ben.
Sandrien geeft me het gevoel dat ik niet alleen maar iets moet
worden, maar dat ik al iets ben, of misschien voel ik me bij haar
geen totale mislukkeling, omdat ik toch haar heb weten te versieren.
“Please don't forget your bags. Check
the overhead compartment, look under your seat. Oh and if you do
forget something and it has some value, you can always go to... the
market square in Amsterdam.”
Ali vertelt over zijn zoon die
kortgeleden is besneden en laat, heel af en toe een blik op de weg
werpend, trots foto's zien van zijn zoon in Algerije in traditionele
kleding, met een rood petje en een wit gewaad. “Hij kreeg de hele
dag cadeaus en geld, niet dat dat geld iets waard is, maar dat weet
hij niet. Iedereen die hem zag in die kleding stopte hem wat geld
toe, dat hoort erbij, om het trauma te vergeten hè. De volgende dag
was hij wat teleurgesteld, omdat hij opeens geen geld meer kreeg.”
De andere twee passagiers, een Frans stel, vertelt dat ze nu al, ze
trouwen pas over drie maanden, ruzie hebben over of hun toekomstige
kinderen besneden moeten worden. Zij is net als Ali van Algerijnse
afkomst, in Frankrijk geboren.
Ik heb de kooien nu de hele dag open
staan. Op dit moment zitten de vogels allemaal in de kooi. Ze zijn
moe van het badderen en vliegen. Broek en Trui zitten naast elkaar en
fluiten fluisterend liedjes in elkaars oren. Op deze momenten,
wanneer ze moe zijn en tegen elkaar aan zijn gekropen, trekken ze het
volledige register van hun vogelzang open. Ze maken veel geluiden die
lijken op het klakken met de tong. Ze luisteren heel goed naar
elkaar, en genieten zichtbaar van elkaars zang.
“Weet je wat het is.”, zegt Ali.
“Mijn zoontje op de peuterschool kreeg laatst van zijn juf de
vraag: En waar kom jij vandaan? Hij is in Nederland geboren, maar hij
krijgt nu al te horen dat hij er niet bij hoort. Ik wil dat hij de
mogelijkheid heeft om in Algerije te gaan wonen, als hij dat later
zou willen, maar om in Algerije geaccepteerd te worden, moet je
besneden zijn... als je jong bent dan hè, als je een oude man bent,
maakt het niet uit.”
Het tweede eitje is uitgekomen. Ik zag
het gebeuren. Opeens lag daar een kuikentje, nog kleiner dan die
ander, nog in de vorm van het ei. Het is een mooi gezicht hoe Duif en
Eend voor de kuikens zorgen. Overdag zit Duif bijna de hele tijd op
het nest, gaat er alleen uit om nestmateriaal te verzamelen en te
poepen. Het instinct om het nest te maken is zo sterk dat Duif de
papiersnippers die ze heeft verzamelt, al wekenlang blijft proberen
te bevestigen aan de houten wand van het nestkastje. In het wild
bouwen ze op die manieren geweldige constructies van meerdere nesten.
Eend is de hele dag aan het eten. Af en toe klinkt er gepiep uit het
nest waarop Eend Duif en de kuikens gaat voeren. 's Nachts steken er
twee staartjes uit het nestkastje, liggen de twee ouders naast elkaar
op de kuikens.
In de keukenkastjes vind ik alleen een
nog onaangebroken pak koffie. Ik kan geen koffiezetapparaat vinden.
Door het gebrek aan cafeïne en aan slaap, heb ik soms het idee dat
ik helemaal niet wakker ben, omdat ik vergeet wat ik net heb gedaan,
soms zorgt het er juist voor dat het leven te luid is, dat elke stap
van mijn eigen voeten voelt alsof er een heipaal in de grond wordt
geslagen. Het zou toch wel fijn zijn om weer thuis te zijn.